Yamaoka Tesshu bezocht als jonge Zenstudent de ene meester na de andere. Zo deed hij ook een beroep op Dokuon van de Shokoku-tempel.
Omdat hij zijn aanleg wilde tonen, zei hij: ‘De geest, Boeddha, en de voelende wezens, per slot van rekening bestaan zij niet. De ware aard der verschijnselen is ledigheid. Er is geen besef, geen waandenkbeeld, geen wijsheid, geen middelmatigheid. Er is niets te geven en er is niets te ontvangen.’
Dokuon rookte rustig zijn pijp en zei niets. Opeens gaf hij Yamaoka een mep met zijn bamboepijp. Dit maakte de jongeman erg kwaad. ‘Als er niets bestaat,’ informeerde Dokuon, ‘waar komt die kwaadheid dan vandaan?’