Uit hoofdstuk 2 en 3 kunnen we een aantal kernwoorden destilleren die de normen van de kunst- en televisiewereld weergeven. Hiermee kunnen we in hoofdstuk 4 de programma’s kenschetsen.
Televisiewereld
De omroepgeschiedenis heeft een mooi woord in het woordenboek opgeleverd: vertrossing. De tros, opgericht in 1969, richtte zich niet op een zuil in de Nederlandse samenleving, maar wilde een zo groot mogelijk publiek trekken. De Omroepwet van 1967 schreef de omroepen voor een variatie aan programma’s te brengen. Dit kreeg de titel volledig programmavoorschrift. Iedere omroeporganisatie werd verplicht haar zendtijd te gebruiken voor uitzending van een volledig programma met culturele, informatieve, educatieve en verstrooiende onderdelen. Voor kunst in het algemeen werd gemiddeld vijf procent van de zendtijd ingericht. Dit cijfer omvat ook ballet, literatuur en muziek. Beeldende kunst krijgt één procent van de zendtijd. [192]
Algemeen bekende onderwerpen, heteronome legitimatie, zo groot mogelijk publiek
De koppeling die werd gemaakt in de Omroepwet tussen zendtijd en het ledenaantal heeft ertoe bijgedragen dat omroepen zich meer op de algemene kijkerssmaak richtten. Uit de onderzoeken die zijn gedaan naar de behoeften van de gemiddelde kijker bleek dat beeldende-kunstprogramma’s zouden moeten gaan over de bekendere onderwerpen van de schilderkunst. De onderwerpen voor beeldende-kunstprogramma’s zijn de klassieken, zoals Rembrandt of Van Gogh. Dit sprak, volgens de gebruikte onderzoeken de kijkers het meest aan. De legitimering wordt gezocht in de kijkcijfers. Dit noem ik heteronome legitimatie.
Werkwijze: journalistiek, emotie, human interest, televisiegeniek, conventioneel
"News is negative. What is new is what disrupts the normal", stelde John Fiske. Journalisten leven van het brengen van nieuws. De methoden die tv-journalisten erop na houden in hun berichtgeving over kunst zien we dan ook dat het abnormale van kunst op de voorgrond wordt gezet. Kunst moet dezelfde behandeling krijgen als politiek of sport: je stuurt er journalisten op af die met een helder verhaal terugkeren.
Het welslagen van televisieprogramma’s over kunst is, in de ogen van televisiemakers, afhankelijk van het vinden van een balans tussen presentatie en gortdroge informatie. We hebben gezien dat de documentaire een hoge informatiewaarde kan hebben, reden waarom documentaireseries als ‘Laat op de avond..’ of ‘Kunst, omdat het moet’ in de marge van de programmering terechtkomen. Hierin is geen groot publiek geïnteresseerd.
De televisiewereld hecht zeer aan het fenomeen ’televisiegeniek’. Wie televisiegeniek is, heeft het. Hij komt natuurlijk over op het scherm, dat wil zeggen dat het publiek het in het algemeen prettig of geloofwaardig zal vinden om hem te bekijken. Daarbij komt dat het programma professioneel gemaakt moet zijn. Dit houdt in dat hoewel televisie een venster op de wereld is, die wereld in een keurslijf geperst moet worden om geloofwaardig over te komen op het scherm. Zwetende en hakkelende presentatoren ‘doen’ het niet op het scherm. Televisiegeniek zijn is een deel van de ongeschreven grammatica van de televisie. Elke herinnering aan de techniek van televisie maken, moet vermeden worden: geen microfoons of camera’s in beeld of blunders van acteurs of presentatoren. Op televisie moet iets gebeuren. Het is niet gebruikelijk om een beeld meer dan een paar seconden te laten zien. Een schilderij heeft wat dat betreft een nadeel: het is stil en hangt zonder commentaar aan een muur. Wie een programma over een schilderij wil maken, moet daar een handeling om heen verzinnen. Denk aan uitleg van een deskundige, of een opname van het vervaardigen ervan. Nog interessanter wordt het als het gaat om zaken die alleen zijdelings met het kunstwerk te maken hebben: de geldwaarde ervan of het dramatische leven van de kunstenaar, de human interest-kant van kunst.
Kunstwereld
De geschiedenis van de kunst laat een verschuiving zien van de rol van de kunstenaar. Van een simpele handwerksman werd hij een naar vernieuwing zoekende avant-gardist. De rol van de kunstenaar is veranderd van handwerksman in een op kritische reflectie gerichte intellectueel. Vooral de kunst is een onderwerp voor die reflectie. Beeldende kunstenaars richten zich in hun werk niet op het grootst mogelijke publiek. Dit contrasteert met de kijkcijferjacht van de televisie.
De kunstwereld ziet de televisie als een bedreiging voor de kunst. Aan de andere kant ziet ze mogelijkheden voor kunst op televisie: programma’s zouden kunnen bijdragen aan de kennis van cultuur en kunstparticipatie stimuleren. Ook kunnen kunstenaars het medium gebruiken als voertuig voor hun werk.
Televisie als kunstspreidingsinstrument
Kunstspreiding is het bewuste streven van particulieren en overheid om meer lagen van de bevolking deel te laten nemen aan kunst en cultuur. Het zijn vooral kunsthistorici en museumdirecteuren geweest die mee hebben gewerkt aan voorlichtende programma’s. De vorm hiervan is meestal die van een college of interview.
Ruimte voor het kunstenaarsexperiment, vernieuwing, discours
De kunstenaar die zich bezig houdt met televisie wil vragen stellen. Daarbij is het niet in eerste instantie zijn bedoeling de taal van de televisie over te nemen zodat de gemiddelde kijker zijn programma begrijpt zoals een showprogramma, maar juist om die te veranderen. Kunstenaars willen experimenteren met de techniek en zien het als hun taak via de televisie hun maatschappijkritiek te ventileren. Bovendien is televisie, net als kunst zelf en de in de kunst gangbare andere media als tijdschriften en boeken, een medium voor het voeren van het discours. Wie niet ingewijd is in de onderwerpen en het taalgebruik hiervan, zal moeite hebben het te volgen.
Kunst op een apart kanaal, niet voor een groot publiek, autonome legitimatie
We hebben gezien dat de wereld van de beeldende kunst zich kenmerkt door een hoge graad van maatschappelijke autonomie. Het gebrek aan ruimte op de televisie leidde ertoe dat buiten de omroepen om culturele programma’s gemaakt werden. Dat aparte kunstkanalen alleen door een exclusief publiek werden bekeken, werd voor lief genomen. Vooral het goedkoper en handzamer worden van video-apparatuur en het leggen van kabels, zorgden ervoor dat de kunstwereld voor haar experimenten met het medium televisie niet meer van de omroepen afhankelijk waren. De exclusiviteit van aparte kunstkanalen werd uitgelegd als goed voor de kunsten, met een echo van de negatieve houding ten opzichte van het platte medium televisie.
Wat telt is de kwaliteit van de programma’s, niet de kwantiteit van de kijkers. Dit rijmt met wat ik de autonome legitimatie van kunst heb genoemd. Voor het oordeel over kunst is de kunstwereld afhankelijk van haar eigen dynamiek.
Instrumentarium
Voor de beoordeling van de programma’s in hoofdstuk 4, wil ik de volgende criteria gebruiken. Ik heb vier paar contrasterende criteria geformuleerd. In een schema gevat ziet dat er zo uit.
Schema 2: Criteria voor televisieprogramma’s, van kunst- en televisiewereld
Kunstwereld |
Televisiewereld |
– Vernieuwend |
– Conventioneel |
– Gesloten (discours) |
– Open (human interest) |
– Niet gericht op een groot publiek |
– Gericht op een zo groot mogelijk publiek |
– Autonome legitimate (reputatievorming) |
– Heteronome legitimatie (kijkcijfers, voorlichting van het publiek) |